Van in den grooten zomertijd,
En tot November dagen,
Staan dahlia’s in een weel’gen bloei
Ons feestlijk te behagen.
‘k Vind dikgepijpte dahlia’s naast
De nieuwste colleretjes;
’t Zijn popjes bij die ouwe zus,
Hun kraagje fronst zoo netjes!
‘k Zie dahlia’s nog, mooi als krysant             
En andere, neergebogen
Door ‘breed gezwaai van rijke blaan,
Die op vereed’ling oogen!
Hoe groot en schoon die bloemen al,
Toch wortelen ze velen,
En buurman geeft gewillig van
Dien overvloed ten deele!

Anoniem